Ga naar de inhoud

Verordening individuele inkomenstoeslag Particpatiewet, IAOW, IAOZ 2020

Publicatiedatum:
dinsdag 6 oktober 2020
Originele publicatie downloaden:
Download het PDF bestand
Type bekendmaking:
Verordeningen



Verordening individuele inkomenstoeslag Particpatiewet, IAOW, IAOZ 2020

De raad van de gemeente Hillegom;

 

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de ISD Bollenstreek;

 

Gelet op de artikelen 8 lid 1, aanhef en onderdeel b, en lid 2 en artikel 36 van de Participatiewet;

BESLUIT vast te stellen:

 

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet, IOAW, IOAZ 2020

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    Afstemmingsverordening:

    Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017;

    b.

    Bijstandsnorm:

    de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op de inwoner van toepassing zijnde norm, met toepassing van de kostendelersnorm en exclusief vakantietoeslag;

    c.

    Bijstandsuitkering:

    uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

    d.

    Dagelijks bestuur:

    het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek;

    e.

    Financiële bijdrage

    de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 PW;

    f.

    Inkomen:

    totaal aan inkomen, bedoeld in artikel 32 van de wet, en de bijstandsuitkering, exclusief vakantietoeslag;

    g.

    Inwoner:

    de persoon van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die een direct belang heeft bij een besluit van de ISD Bollenstreek/gemeente (artikel 1:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht) en woonplaats heeft in de gemeente Hillegom volgens de regels van de artikelen 10 lid 1 en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    h.

    IOAW:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    i.

    IOAZ:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    j.

    Verzoek:

    aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht;

    k.

    Verzoekdatum:

    de datum waarop de aanvraag wordt ingediend;

    l.

    Wet:

    Participatiewet;

    m.

    WSF 2000:

    Wet Studiefinanciering 2000;

    n.

    WTOS:

    Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

Artikel 2. Doelgroep

  • 1.

    De financiële bijdrage is bedoeld voor de inwoner die gedurende de 24 maanden voorafgaande aan het verzoek om de financiële bijdrage en op de verzoekdatum:

    • a.

      aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 1 sub b.;

    • b.

      geen concreet uitzicht heeft op inkomensverbetering;

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet; en

    • d.

      op wie de uitsluitingsgronden ingevolge de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet niet van toepassing zijn.

Artikel 3. Geen recht op een financiële bijdrage

  • 1.

    Geen recht op een financiële bijdrage heeft de inwoner of diens partner die gedurende de 24 maanden voorafgaande aan het verzoek en op de verzoekdatum:

    • a.

      jonger is dan 21 jaar of de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • b.

      een verlaging van de bijstandsuitkering ingevolge de Afstemmingsverordening opgelegd heeft gekregen vanwege het niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling;

    • c.

      een opleiding of studie heeft gevolgd of volgt als bedoeld in de WTOS dan wel WSF 2000 of anderszins door het Rijk bekostigd onderwijs;

    • d.

      die anderszins concreet zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Geen recht op een financiële bijdrage heeft de persoon, bedoeld in artikel 2, aan wie in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaand aan zijn verzoek, een financiële bijdrage is verleend.

Artikel 4. Gehuwden

  • 1.

    Gehuwden komen alleen in aanmerking voor de financiële bijdrage als beide partners aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoen.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 geldt dat, als een van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet, de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoet, recht heeft op de financiële bijdrage naar de norm van een alleenstaande (ouder).

  • 3.

    Indien tijdens de periode van 24 maanden voorafgaande aan het verzoek de leefvorm wijzigt van een alleenstaande (ouder) naar die van gehuwden, dienen beide partners zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden te voldoen om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen.

Artikel 5. Hoogte van de financiële bijdrage

  • 1.

    De hoogte van de financiële bijdrage bedraagt:

    a.

    voor gehuwden

    € 800 per 12 maanden;

    b.

    voor een alleenstaande (ouder)

    € 500 per 12 maanden.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande bedraagt de bijdrage voor personen die in een inrichting verblijven steeds 50% van de in lid 1 genoemde bedragen.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7. Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur of maakt het nadere regels.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

De Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2017 wordt ingetrokken per datum van inwerkingtreding van de Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet, IOAW, IOAZ 2020.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in op 1 oktober 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet, IOAW, IOAZ 2020.

     

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 september 2020,

Mevr. Drs. M.G.J. Veeger,

Plv griffier

Dhr. A. van Erk

voorzitter

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet, IOAW, IOAZ 2020

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet, de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de Participatiewet verwezen.

 

Wat betreft het begrip “inkomen” (sub f.) is opgenomen dat hiermee hetzelfde wordt bedoeld als het inkomen van artikel 32 van de Participatiewet, en de bijstandsuitkering maar exclusief vakantietoeslag.

Dit houdt tevens in dat eventueel de vrijlatingsbepalingen van artikel 31 van de wet van toepassing zijn.

Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de financiële bijdrage een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte financiële bijdrage buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.

Evenmin kan rekening worden gehouden met een eventueel gelegd beslag op het inkomen. Bijstand (financiële bijdrage) voor gemaakte schulden is immers niet mogelijk.

 

Wat betreft het begrip “bijstandsnorm” (sub b.): in navolging van het begrip inkomen is bepaald dat ook deze (logischerwijs) exclusief vakantietoeslag is. De kostendelersnorm maakt onderdeel uit van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals de wetgever dit bedoeld heeft.

Artikel 2. Doelgroep

In artikel 2 is de doelgroep voor de financiële bijdrage omschreven.

Aan deze voorwaarden moet zijn voldaan op de verzoekdatum (aanvraagdatum) en gedurende de 24 maanden die daaraan voorafgingen.

Het inkomen is gemaximeerd op 110% van de bijstandsnorm (inclusief de kostendelersnorm, exclusief vakantietoeslag).

 

Bij het criterium “geen concreet uitzicht op inkomensverbetering” spelen de krachten en bekwaamheden van de persoon in kwestie een rol (maatwerk).

 

Los hiervan kan gezegd worden dat bijstandsgerechtigden met arbeidsverplichting dit zicht alleen op grond van hun arbeidsverplichting niet hebben, maar weer wel studerenden.

Ook mensen die in deeltijd werken en bij wie geen belemmeringen zijn vastgesteld om meer uren te gaan werken hebben een concreet zicht op inkomensverbetering.

Bij mensen met een WW-uitkering of een ZW uitkering kan als uitgangspunt gelden dat zij eveneens zicht hebben op inkomensverbetering. Dit geldt ook voor zelfstandigen, tenzij het beëindigende zelfstandigen betreft (zoals bedoeld in de Bbz).

 

Ook de mate van de geleverde inspanningen om tot inkomensverbetering te komen kan er volgens de wetgever toe leiden dat men geen recht heeft op de financiële bijdrage. Hetgeen zicht hebben op inkomensverbetering kan immers het directe gevolg zijn van eigen handelen of gemaakte keuzes.

Daarom is in de voorgestelde verordening geregeld dat bij schending van de arbeidsverplichting die heeft geleid tot een maatregel (verlaging van de bijstand) ingevolge de Afstemmingsverordening geen recht bestaat op de financiële bijdrage (artikel 3).

Artikel 3. Geen recht

In onderdelen a. en c. is in overeenstemming met de wet en voor de duidelijkheid opgenomen dat bedoelde groepen geen recht hebben op de financiële bijdrage.

Meer in het algemeen is het zo dat als men geen recht heeft op bijstand (bijvoorbeeld gedetineerden), of daarvan is uitgesloten (bijvoorbeeld personen die uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs hadden kunnen volgen), men ook geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag en dus financiële bijdrage.

 

Ook de mate van de geleverde inspanningen om tot inkomensverbetering te komen kan er volgens de wetgever toe leiden dat men geen recht heeft op de toeslag. Het niet zicht hebben op inkomensverbetering kan immers het directe gevolg zijn van eigen handelen of gemaakte keuzes. Daarom is in onderdeel b. geregeld dat bij schending van de arbeidsverplichting die heeft geleid tot een maatregel (verlaging van de bijstand) ingevolge de Afstemmingsverordening geen recht bestaat op de bijdrage.

Artikel 4. Gehuwden

Het recht op de financiële bijdrage komt de gehuwden gezamenlijk toe. Worden personen op de aanvraagdatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten dus beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van deze verordening. Voldoet een van de gehuwden of beiden niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden in principe geen recht op de bijdrage.

 

Als echter een van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet, heeft de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van de bijdrage voldoet, recht op de bijdrage naar de norm van een alleenstaande (ouder).

Het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende echtgenoot tellen wel mee voor de beoordeling van het recht op de bijdrage.

 

De leefvorm kan ook zijn gewijzigd tijdens de referteperiode.

Als een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode alleenstaand is geweest, maar op de aanvraagdatum een gezamenlijke huishouding voert dan:

  • moet de partner ook aan alle voorwaarden voldaan hebben gedurende de referteperiode; en

  • moet de aanvraag door beide partners worden ingediend.

Is een persoon op de aanvraagdatum alleenstaand, maar had hij tijdens de referteperiode wel een partner? Dan volgt wat betreft de referteperiode een beoordeling:

  • of het gezamenlijk inkomen hoger is geweest dan de toepasselijke inkomensgrens (gehuwden);

  • of het vermogen hoger is geweest dan de vermogensgrens voor gehuwden.

Artikel 5. Hoogte van de financiële bijdrage

De hoogte van de financiële bijdrage is afhankelijk van de gezinssituatie op het moment van indiening van de aanvraag: is sprake van een alleenstaande (ouder) of is er sprake van gehuwden (gezamenlijke huishouding).

Voor personen in een inrichting/instelling geldt een lagere financiële bijdrage omdat zij lagere bestaanskosten hebben.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 7. Situaties waarin deze verordening niet voorziet

Het betreft hier een delegatiebepaling aan het dagelijks bestuur in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Het spreekt dat het dagelijks bestuur daarbij de kaders van de wet en deze verordening in acht moet nemen.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Ga naar het begin